Gedichten

Disposable

Welke tijd heeft hen hier gebracht
ruw toegedekt buiten ieder om
vermist misschien of van geen
waarde voor wie ze heeft gehad.

Zochten zij naar roem en vielen ze
met vuur voor lokroep die niet was
te ontkomen.

Nu

staren ogen in lege hoofden op
wulpse lijven zonder kant
en baleinen die ze niet meer dragen.

Onder doorschijnend blauw liggen ze
afgewerkt roemloos in het niets.

Figuranten

Neergezet in simpel decor
speelt de speelman zijn lied
laat vingers onstuimig
toetsen beroeren
al zijn de onbesproken
stoelen nog leeg

aangedaan tot op het bot
laat zij haar dag kleuren
door de muziek die zich in
haar legt en meevoert
de verten in van toen
haar hart nog licht was

speel speelman
speel tot het ijs gebroken is
want zie door de barsten
raakt geluk haar gezicht

(Zonder titel)

Er werd al wel eens maar dat het ooit en dat
het zo diep zou zijn en niets om te dichten

nu is het zo een pijnlijk –  dat ik in nachtelijk
donker jaag over schoon gewaaide velden
zoekend naar mijn dode koningin

maar er is alleen en soms onheilspellend
huilen van een niet gemiste prairiehond

de jacht duurt tot het kale ochtendlicht schuurt
aan schouders en vogels lawaaiig proeven
aan een nieuwe dag.

MPA 2012-2014                                               

Verbondenheid

Dit huis heeft geen gesloten ramen.

Hechte netwerken worden er geknoopt.
Onbekend terrein ontgonnen, geploegd
en ingezaaid tot ver over eigen akkers.

Verbondenheid wordt er niet begraven
maar hergebruikt.

Na seizoenen van zaaien, stappen fellows
ingetogen nog maar gloeiend van kracht
de drempel over en banen zich een pad
naar ongekende mogelijkheden.

Dit gedicht hangt in de tuin van de Nederlandse School voor Openbaar Bestuur,
Lange Voorhout 17 te Den Haag en is een afstudeer cadeau van de jaargroep ‘MPA 2012-2014’ aan de school en in hun opdracht door mij gemaakt.

Brandgevaar

Ze wil een rode jurk niet gewoon rood
hij moet vlammen als vuur

onzichtbare plooitjes strijkt ze
glad rond de ranke heupen
en dan hooggehakte schoentjes
ze kijkt keurt ruikt victorie

VERLEIDEN ( met stemverheffing ) ga ik
de man van mijn dromen ik gooi alle remmen
los en na ons uithijgen op de hoogste berg
versmelten we samen in het ochtendgloren

de fel gestifte mond toont zich wellustig
in de paskamer viert het voorspel al hoogtij.

Laatste dag of nieuw begin

Ooit zal ik niet meer bestaan
wat een gek idee ik loop vrolijk rond
in hippe jurken heb het leven lief
en toch komt die dag dat staat vast
zal dood echt dood zijn..
ze zeggen het wel

lig je daar op je paasbest
gewoon mee te kijken je ziet
de tranen vloeien de rouw en soms
een ingehouden lach gelukkig
is er muziek en ook poëzie je hoort glazen
rinkelen het lijkt wel feest waar jij
de zwijgende gast bent

ze moesten eens weten dat niet ik
daar onaangedaan lig
maar al op lichte vleugels ben.

Wat was en wat bleef

Nu licht en wind steeds meer zinspelen
op roerloosheid geen geruis meer in het
blad maar schimmen rond de kale takken
het huis meer en meer verlaten is het

er zo’n dag voor geef handen bloot zie
de dingen die ze willen reiken nee nu niet
de verkeerde stap baan een pad door wat
rondom woekert en

laat de getijden zich sluiten om wat
was en wat bleef.

Zeeën van tijd

Het park kleurt donkergoud
de herfstzon geeft extra gloed
aan bomen en struiken

ik ga over roestig gras grint brandt
de voetzolen een ijle toon lijkt verdwaald
in vijver van begeren de tamarinde slingert
zich verloren om wat achter blijft

zeeën van tijd door zal ik weer in het park zijn
het spoor van vuur vinden
zaad voor nieuwe bloei is gelegd.

Lieve K

Is alles naar wens
ben je me nog niet vergeten
zoals ik jou nog niet vergeten ben
vandaag is het zo’n dag dat ik
uit mijn voegen barst dat ik pronkende
pauwen zie die gek genoeg zich rollen
in een slinger van bonte bloemen
weet je nog van de paarden met hun
rinkelende bellen wij hoorden pianoklanken
die geen pianoklanken waren
misschien was het de zwaarte van de
oceaanstomer die het water doorkliefde
wij zaten daar maar en verder niets
zeg niet dat je het vergeten bent
of die keer dat ik nog aan je tafel zat
we dronken een glas wijn
je zei dat ik mooi was
mijn thuisland was bijna vergeten
de parken kleuren hier nu donkergoud
de wind ruist zacht in de bomen
het water is stil het is zo leeg
geen sterrenhemel om bij te lichten
wij zijn het onmogelijke.

Kathedraal

Wie is zij die daar blootsvoets gaat
over het plankier
nooit eerder zag ik haar
ook zij weet niet van mijn bestaan
maar liet wel mijn adem in mijn keel
joeg ongekende gevoelens door mijn lijf
schudde me op onaangekondigd
ik raakte niet los van haar fragiele eenvoud
hoe zij haar publiek beroerde wat uitzinnig
maar ook verstild was en ik huilde omdat
ik kon voelen de schoonheid van de kristal
heldere klanken van haar veelvoudig
Hallelujah.

naar: KD Lang

Niets in het bijzonder

Voor het eten haal ik de zee, frutti di mare
uit de punt van de laars. Zijn er anemonen
op zachte bodem? Als er maar goed gekneed.
Flarden van zinnen, tien centimeter ontsluiting.
Onheilszwanger raakt de lucht razend witte
paarden. Geen sterrenhemel om bij te lichten.
Golven slaan stuk op zandstructuren. Het roer
wordt omgegooid de branding voorbij.
Paarden op stal. Oude man wordt weggedragen
hart infarct, redt het net. Neem twee glazen en een
fles Chianti laat ons proosten. Hevig bloeien onder
aan de dijk dan dronken liggen en ruiken hoe het was.

Een wat ongemakkelijke verklaring van liefde

Wat gek dat ik nu enige regels aan je wijd
veel rode draden binden ons
soms voel ik je hupjes van vreugde
want goede dingen maken je blij
en altijd wakend onderhuids
grootmoedig laat je in je kamers
mijn liefdes wonen
jij die mijn geheimen kent
wie ik ben in al mijn naaktheid
gooi nog niet de deur in het slot
blijf nog even.

De tijd voorbij

We zien je niet meer zoals je
pas nog was

ongemerkt veranderde er iets
lijnen gingen vloeien
en welvingen tonen verlegen

voorbij de tijd van knuffels
en moederschoot lipgloss is
cool en die slungel is hot

regenbooglaarsjes liggen
sneu onder de kapstok

Lege harten

De oude tafel is weer neergezet.
Met stapels hoop, tussen kristallen
glazen, bloemen en lege harten van
alle jaren.
Niet de verkeerde wijn schenken
maar bevochtigen met liefde.
Verstijfd van het wachten vouwt ze
zich op en legt zich weg.

De nacht verdraagt haar dromen.

Bijna nacht

Zeldzaam wit is de bijna nacht
geluiden van de dag figureren

intieme vijver met tere ijslaag
glanst donker en geheimzinnig op
een vracht schitterende sterren en
helle maan strekken zich beschermend
eenden slapen met hun kopjes in de veren

de stad maakt zich op voor de nacht.

Onbeschreven

Zacht schommelend met windgefluister rond het hoofd
voel ik de dageraad door het nachtzwart breken
ik zou mij binnenstebuiten willen keren

Aisha de kamelendrijver leidt het dier op fluwelen voeten
door het rode zand en rest ons het wachten
hij en ik naast elkaar

voor ons strekt zich de schoonheid van het ongerepte
glooiende rode zand alsof het met zachte hand
korrel voor korrel is neergelegd

even beroert Aisha mijn hand en wijst naar de horizon
waar een streepje karmozijn zich laat zien dan staat de
hemel in vuur en vlam en heeft de dag zich neergezet
onbeschreven toont het zich

fluisterend zoek ik mij in het zand de roep van een kameel
brengt me terug en sla ik mijn leven weer om de schouders.

Erg Chebbi

Nog hangt nachtzwart vaag
boven aartslege wijdheid
windgefluister kondigt de dageraad
vuurvrouw tovert karmozijn
violet en oranje
het rode zand warmt zich

ingehouden adem ontsnapt
stemmen klinken op als
klaterend applaus.

Vogeltrek

Liggend met je rug in het gras
drijft de wolkenwereld voort
de ortolaan hapt insecten in zijn vlucht
of laat zich glijden op de wind
nog hoger druipen luchten van het violet
hier past geen vogel aan je dis
eet het niet je zult je tanden er op kapot bijten
proef enkel de zachtheid van de avondzon

Zonder verzet

Het is de tijd van stilte op het land
vaak in de vroegte door nevel bekropen

donkerbruin strekken ploegsneden zich tot waar
de hemel zonder verzet de aarde omarmt

fazanten en een enkele reiger boren
onbeschaamd hun snavel in de blote ruggen

hoog tegen de paarse wolkenbanken
gaan luid gakkende V-vormen zuidwaarts

Eén dag hot nieuws

In dagblad op radio en tv hoe zou ze
hiervan hebben en wel waar geroepen
voor wie niet

er werd vaak over gesproken, maar dat het
echt, daar wilde niemand aan, luchtig werd
gepraat over onkruid dat niet en men ging door
met zuchten en klagen als ze weer eens
op het roze fietsje, dag, na dag, na dag, tasje
aan stuur als brandkast voor de fles
haalde uit als het moest met klauwende hand
soms, wilde ze uitgepakt, heel even maar en
toonde ze van toen haar hart nog licht was

achteloos in zwart stond het op de voorpagina
weggereden en onderweg gestrand.


Bij de dood van Janet de Lange
, bekend persoon
in Groningen.

Obscure

Leeg is de ruimte
vuur van haard gedoofd
geen bloemen op tafel
of kindertekeningen aan de muur
niets lijkt hier op liefde

aarzelende bundels licht doen
het zwarte wat verzachten.

Krantenbericht

Ze stelde niet zoveel eisen aan een prettig leven
op zijn tijd een stevige vent en een mooi nageslacht
dat was al wat ze wenste maar hoe anders

een ronkend voertuig hevig verzet overmacht te groot
de geur van angst doodskreten het drong binnen

het hele lijf sidderde en ze wist het is nu of nooit
gaf afschrikwekkende schreeuw sprong rende en rende

angst bonkte op asfalt er werd geschoten ze voelde een
vlijmende pijn maar was niet te stoppen
een spoor van ravage bleef achter

tot op de dag van vandaag is ze niet meer gezien
er gaan geruchten.

Uit: van liefde en koude min

Ontdekkingsreis

Onzeker en bijna zestien, zag hij
de fraaie buiging van haar nek

stormenderhand rijpt hij
droomt zijn dromen
wil dichten en zoveel meer

beproeft in stille uren tussen
koel linnen opdat hij weet
voor later

vandaag heeft hij haar wang gekust.

Aan het verre lief

Ergens diep in mij heb ik je
zachtjes neergelegd
je woorden uitgekleed
de deur in het slot gegooid

een dam gelegd voor alle sappen
die stroomden zoals ze stromen
moesten als jij mijn huis betrad

soms als de oleander bloeit probeer
je met vileine kracht uit te breken
maar ach mijn lief
wij hadden slechts twee zomers

nu mag je wonen in mijn dromen
zolang het duren kan.

Oude maan

De nacht heeft dezelfde diepe plooien
als de roodbruine gordijnen voor de ramen
die zachtjes bewegen

groteske gezichten verbergen zich
onheilspellend getekend met oogpotlood
en wangenrood

weer is het tijd voor eindeloos wachten
tot er niets meer is

geen opwinding geen genot
geen zoektocht naar heviger

alleen de oude maan
vol kreukels en rimpels.

Muze

Je zou me niet loslaten fluisterde je
in de tuin van regenboogverzen
in de leegte voel ik je indigohanden
zoekend met mij naar oker en aquamarijn

maar zwaluwen tsjilpen dwars door blank papier
een F16 doet de lucht trillen voor hij
de aftocht blaast bomen buigen hun kruinen
wind wakkert aan om weer uit te hijgen

De avond heeft zich bloedrood geschreven.

Voorjaarsgesprek

Met een het moet nu maar eens gebeuren gezicht
zitten ze aan de keukentafel. De moeder heeft er
nog geen weet van – het is ook nog maar kwart over
negen en voorjaarsvakantie – tot de woorden pardoes
op tafel belanden. Ze willen weten hoe en giechelen
achter hun hand, ongemakkelijk schuift ze aan.

Kon ze maar dralen met zachte letters
maar kinderlijk ongenaakbaar eisen zij
de gehele materie tot diep in de moederschoot
met een gemak alsof ze al wisten.

Wrokkig denkt zij aan de vader die met
opgestroopte mouwen op veilige afstand
zijn ochtendpost doorneemt.

Koude min

In de avond voor het slapen zou ze
ervoor gaan, beroerde toetsen
zoals haar voorgehouden

met ingehouden adem
login, online
maar zonder enig-

geen geur van het minnen
geen krollende vingers
geiligheid uitgelogd.

Lodewijk

Altijd het batik gordijn
een hand strekt zich
maar ongrijpbaar
glijdt buiten het raam
geleden geluk voorbij

een temende stem meldt
het naderende eind
nieuws van de dag
ligt in erbarmelijke staat
reizigers maken zich klaar.

Nou dan ga ik maar                      voor mijn moeder

De deur trekt als een magneet
mijn koude hand draait de knop
en stap in heden en verleden
daar ligt ze schuchter kom ik dichterbij
een glimlach plooit zich wat is ze mooi
even rust mijn hand
dan dek ik haar met zachte woorden toe
en fluister nou dan ga ik maar.

Uit: poëzie op sokkels

Haan naar het beeld van Klaas van Dijk aan de Praediniussingel te Groningen.  

Haan

Sinds jaar en dag sta ik hier
voor u te kijk als koperen haan
met fraai gesteven veren

niet dat ik ontevreden ben
niemand hoort mij kraaien
ik draag fier de kop omhoog
en trots de borst vooruit

maar oh een klein toom hoenders
aan mijn singel…

Fietsles naar het beeld van Kees Verkade aan de Ubbo Emmiussingel te Groningen

Vastgemorteld

Verbeten zit hij
hoog op het stalen
ros, kleine voeten
vliegen in het rond
schieten weg van de
pedalen in verlangen
om van z’n sokkeltje
te verdwijnen
over gras en zebrapad
tot ver achter bloeiende
schijn van de stad
mee in het peloton
van voorbij vliegende
getijden.

Hollend houdt de vader
gelijke tred, drukt
bemoedigend de
smalle schouder.

Uit de bundel: poëzie op sokkels
Bij Olga met kat van Jan Wolkers, Laan van de Vrede, Groningen

Omhelzing

De vrouw en de kat
lijken met elkaar verweven
alsof de een de ander is

hij dromend van het spel
gewillig in haar armen
hoor je hem bijna spinnen

zij fraai gelijnd in beeld
geschoven
krachtige benen met
voeten in puntige
hooggehakte schoentjes
stevig neer geplant

bloot in nostalgisch verlangen.

Bij ’t peerd van ome loeks van Jan de Baat, Stationsplein, Groningen

’t Peerd van Ome Loeks

Ze zegg’n dat hai hastikke dood is
moar loat joe niks wiesmoaken
kiek moar ains bie ’t station

doar stait hai ja, zien braide lief
moakt oet zaand en wit grind
zo springleemteg as wat
de blonde kont oetdoagend
noar de kaant van veurbiegangers
steert as ’n vlagge recht omhoog
zien boas is al net zo aigenwies
zo as hai doar stait te smeigeln
met aarms over mekoar stief
tegen zien peerd aan drokt

ze zoll’n ’t peerd allain wat beter
te vreten mott’n geven
kiek moar ains noar ’t graas
woarin ze hom loat’n graozen
’t liekt wel vergoan, zo zwaart is ’t
straks krieg’n luu van ’t verske nog geliek ook

goat hai toch nog hastikke dood.

Uit: SUIKER poëzie

Argeloos

Kom ik bij je binnen en eenmaal
in je diepste holten ben ik sprakeloos
van onwetendheid een kort moment beneemt
je geur mij de adem en splijt je taal mijn tong
in tweeën

paneel zes, staartenfabriek, broeitrog, bietenbunker

gevangen in het onbekende
dringt zich een berg witte kristallen aan mij op
kruipt op het puntje van mijn tong

even zie ik een glimp van de kunst…

Het geluk van compote

Met een zekere wellust werd het mes
of waren het er meer, in blozende ronde
lijfjes gezet. Ontsierende wormsteekjes
sneuvelden geruisloos mee. De daders
vluchtten reeds, beducht als ze waren
voor scherp en kokend stroperig zoet.

Toen de dood was ingetreden en het ontleden
gedaan kon het eigenlijke beginnen.

breng het geheel langzaam in wat water aan de kook
met de suiker en kaneel
voorzichtig roeren laat de partjes heel.

Is het geheel nu geworden tot moes met hier
en daar een part, laat het dan in glas
getooid met streepjescode rusten in het schap.

En rest slechts het wachten op wellustige monden
om zacht en raspend tongen te strelen tot het donkert.

De dag

begon zoals ze gewend waren
altijd hetzelfde ritueel niets wees op –
haar handen redderend
hij goedmoedig achterover leunend
wachtend op de eerste koffie
en de ochtendkrant

werkeloze handen verslagen naast
zijn roerloosheid onaangekondigd
is er iets in het mechaniek verschoven
het ritueel onherstelbaar beschadigd

Ballare

Zomaar was ze daar het mooie lijf in zwart
en wit een rode band om de slanke nek
onweerstaanbaar kleurt ze het straatbeeld.

Ze loopt niet maar danst als op fluwelen
voeten gelijk een ballerina vaak de rug
hoog en de pootjes in witte spitzen gracieus
gestrekt zo wervelt ze rond op haar podium.

Ze is ook: een ongenaakbare sfinx
die zittend op een hoge uitkijkpost haar leef-
gebied observeert ongrijpbaar voor iedereen.

Ze ziet niet de gevaren van de straat er was
een moment dat mijn hart stokte maar met een snelle
draai wist ze te ontsnappen waarna ze de rest
van de dag onzichtbaar bleef.

Het schip op zee dat er niet was

In de nacht is alles anders
een huiskamer is de brug van een
containerschip overal flikkerende
groene en gele lichtjes in het duister
passeer je sluipend de obstakels de
handen als reddingsboeien in de hoeken
schaduwen die er in het licht van de dag
niet zijn.

Ook buiten is alles anders lange schaduw-
en onder de lantarens geven niets bloot
een katachtige sluipt langs de stoeprand
gevolgd door een soortgelijke ze slaken
ijzingwekkende kreten.

De maan gluurt door de kale bomen
het vervaagt de dreiging van het nachtzwarte
bekende beelden lichten op.

Langzaam kruipen felle lichtbundels
de straat in het is de taxichauffeur van de
overkant zijn dienst zit er op met een plof
laat hij de deur in het slot vallen en sloft
het pad op.

Vals decor

Het decor past hem niet vreemd wit
wil hij zijn pijn verdragen.

Ruw gestifte mond geeft alles bloot.

Wat is er hier verloren
hij is geen lied
geen zon
geen maan

hij is wind en niets.

naar een schilderij van Edward Hopper
Soir Bleu

Piëta

Nog nooit had hij iemand deelgenoot gemaakt
droeg zijn dromen mee op bizarre tochten
vol dwaze lotgevallen en veel misère

er groeide een groots plan in zijn hoofd hij beleefde
in gedachten al de sensatie van het loskomen maar
er was ook de pijn om zijn onmogelijkheid

op een zonnige doordeweekse dag -hij had nog
een potje geschaakt een biertje gedronken- nam hij
tree voor tree de weg naar de juiste startbaan
sloot de ogen en spreidde juichend zijn vleugels

onder zich zag hij een wereld vol bloemen en zijn moeder
met hem als kind in haar armen hij wilde roepen dat
het hem speet of zwaaien maar de zon schroeide zijn vleugels
hij zag niets meer merkte niet dat de aarde hem hardhandig
omhelsde en zich mengde met zijn bloed.

Naar een schilderij van Wolfgang Mattheuer

Ongewis

Wat somber gestemd en met de pijpenstelen
tegen de ramen bedacht ik dat een begrafenis
doorgaans geen pretje is, een koude kerk
met krakende rechte banken. Op de kansel
een langdradige dominee en dan later
de voeten diep weggezakt.
Niet dat er een uitnodiging ligt voor zo een
gebeurtenis maar vaak gebeuren er onverwachte
dingen waar niemand weet van heeft.

Liefde is ook niet alles, strooi je rozen op haar pad
hartjes en ook chocola. Bij de rechter verklaarde hij
smoorverliefd te zijn. Zij voelde dat niet zo: ze gruwde.

Dichter bij huis maakt de wijkkrant melding
van een heksenkring met grote parasolzwammen.
Nu de eerste nacht onder nul is gerapporteerd
werd de vogelvoedselbank weer geopend.

En zo hollen we verder of staan stil dag in dag
uit bij zonsopgang of heldere maan
vaak met het masker op soms even zonder
en verbazen ons.

Maar nee….dan slapen op het strand en zwemmen
tussen dolfijnen en zeeschildpadden
ontspan het is vakantie
word zen in het zand
folders van reisbureaus beloven je het paradijs

all including.

Zie ik wit

Zie ik wit
of er wat is

nee
het is slechts
dat ik mij vandaag
koester in wit

en mij terug ga trekken
achter maangezicht

alleen Luna weet van het
onzichtbare

verder is er niets
of het moet de maanvis zijn
die geen weet van springtij heeft.

Vergane glorie

Zij zitten elke middag
aan hun vaste tafel
in het café, strategisch
waardoor lichtinval
de jaren doet vervagen.

Nippen met geheven pinken
waaraan ringen flonkeren
eindeloos thee uit porseleinen
koppen en zachtjes praten zij
over wat was en wat bleef.

Op hun broze huid licht de
blos van rouge fel op zwart
omrande ogen en te rood gestifte
monden maken van hun benige
gezichten een maskerade.

Hun handelsmerk van vergane
glorie de veel te wijde bontjassen
verhullen de krakende lijven.

Terwijl ik meen te weten dat ik lig te slapen
in de groentela en boter heb gesmeerd in de
vacht van de hond, schrik ik van mijn braak
liggen, een bodem voor zaad niet te vinden.
Er schijnt veel sneeuw te zijn gevallen de
zwaarte is voelbaar. Wil mijn mond openen
maar raak het spoor bijster. Geen dansende
letters te zien. Alleen wit zonder zwart waar
ik niet in wil verzinken. Schaduwen doemen
op nu niet afhaken, niet nu!

Het was groots en fantastisch

Het huis was groot met veel ramen en een ruime zolder
die je beklom via een ladder waar soms een gevild konijn
aan hing. Het grote grasveld gaf uitzicht op wonderlijke
dieren in de wolken boven je.

In het voorjaar de vruchtbomen vol bloesems, de kruisbessen
de appels en de kersen je handen dropen van het sap en de
kersen kleurden ze paars. Een middagdutje deed je naast
de oude waterput het hoofd op het warme lijf van de buurhond.
Stokrozen sierden in de zomer de voorgevel en bonte rijen
bloemen overwoekerden het pad naar de voordeur.

Er was de veilige schoot van de altijd zorgende grootmoeder
voor het slapen las ze voor uit de kinderbijbel, later in de bedstee
de deurtjes mochten op een kier, dommelde je op de huiselijke
geluiden in slaap.

Jaren later staat het huis er nog steeds, de ramen zijn dof de verf
laat los, geen vruchtboom te zien ook geen stokrozen
of andere bloemen.

En het kind is boven de dakgoot gegroeid.

Schapenhoeder

Nog voel ik mijn bloed jagen, mijn adem
stokken. Het was overweldigend. Ik wilde je
bezitten had zelfs schapen met je willen hoeden
maar de dwaasheid van mijn verlangen bleek
snel toen je onverwacht verscheen in een zwarte
soutane met hoge witte boord. Sprakeloos was
ik en begreep hoe onbereikbaar je was en dat
je toebehoorde aan iets veel hogers waar ik geen
weet van had.

Noorderbad

Het was in het noorderbad en we schreven
er gedichten dat kon gewoon in het noorderbad
gedichten schrijven.

Mijn schrijven had toen niet veel om het lijf
ik werd afgeleid  door zwarte krullen die roken
naar kokos, gifgroene broeken, rode hemden
en een stem warm en romig alsof er een vanille
toffee in je mond smolt.

Jaren later zag ik hem gewoon op straat met aan
elke hand een kind er was verder niets.

Regenboog

De kleuren van de
regenboog
een langgerekte vlam
aan de horizon
door lucifer
ontstoken.

Inferno

De fatale brieven liggen tussen
verstofte papieren en opnieuw
wellen helle woorden op en breken
door de korst van verleden tijd.

Ik dwaal door een woud van voor-
oordelen. Waar vind ik woorden
de echte, niet verbruikt of versleten
door mijn roepen geen vreemdeling
te willen zijn in dit bos vol lianen.

Purgatorio

De oude boom is dood, hij stond alleen
slechts gestut door een geknotte stam.
Wat nog restte is gekapt en weggedragen.

De bomen die bleven ademen nu goede
lucht de bladeren hebben zich herpakt

Seizoenen zijn weer zichtbaar waakzaamheid
is opgelost door het kijkgat van de tijd.

Paradiso

Ik heb je gevoeld aangeraakt naar je geluisterd
de geuren geroken die zich verspreiden door de
kieren van de huizen. Ik zag de rijen vissers op
de brug en het klotsende water waarin de veer-
boten loeien en boven alles de geur van geroosterde
sardines.

Waar vind je bij zonsondergang water vlammend
als goud. Ik hou van het intense roepen van je
minaretten en in je mooiste gebedshuis voelde
ik de verbondenheid en het verlangen zal eeuwig duren.

Versier het leven

Waarom is je gezicht zo gekreukt
ben je wel gelukkig en heb je
vandaag nog gelachen

sluit de wereld niet buiten geluk
ligt overal mijd de geijkte paden
je bedrijft dan geen zonde

wees een jager tussen tijgers
maak een wandeling in de kou
je bloesje open.

De zwevende

Niemand kan om je heen daar in
de Dom van Güstrow.
Je bent geen vogel dan moet je wel
een engel zijn.
Je laat de mensen weten van doden
uit lang geleden.
Je werd gestolen omgesmolten
en nu hang je er als derde gietsel.
Je gezicht of er iets ondragelijks
gedragen moet worden.
Zo sprakeloos.

De brug

Als het geluid van de ronkende motor
wegsterft trek ik mij terug vrij om mijzelf
te zijn, me niet te hoeven voegen naar de
wetten van de anderen. O, er zijn dagen
die licht vallen, aan tafel zeggen ze dat
het verrukkelijk is, ze kwetteren er op los
maar boven mijn bord houd ik mijn mond
zo gaat het hier.

De namiddagzon valt op de naderende
auto er wordt niemand verwacht
een vreemdeling zo lijkt het, hij vraagt
naar de brug, ik praat en gebaar ik zou
hem kunnen brengen. Er is zoveel vibratie
in de lucht we voelen hoe het zit
en ik gooi mijn harnas weg.

In de dagen en nachten die kwamen bestond
enkel nog een stroom van vuur het brak een
lichaam open.

Het naderende geluid van de ronkende motor
luidt de thuiskomst in en ik lieg ze voor over mijn
dagen hoe het was en wat ik deed.

Oprukkende stad

Hij is als een man houdt van storm maar ook van rozen
niet van zijn wortels in bevroren grond. De winter is hard
dan heeft hij weinig om het lijf en verlangt hevig naar het
uitbottend jaargetij en meisjes in uitwaaierende rokjes

zijn kruin laat hij aan de kraaien die er schommelen
in stormweer en als het donkert is hij hun thuis voor de nacht
hij houdt van de tijd met de jonge gezinnen van hun drukte
op de aanvliegroute

als de hitte van de zomer tussen zijn takken hangt wuift
hij koelte naar hen die dronken liggen uit te hijgen
hoe graag zou hij zelf eens bij opkomende zon met de jonge
zilverberk van even verderop voor het te laat is

want hij voelt de oprukkende stad vreten aan zijn wortels
en deelt zijn vrees met de schreeuwende uil als die langs komt.

Voorspel

Vogels luiden het ochtendgloren, in parken
en tuinen woedt het voorjaar narcissen
en een bonte stoet krokussen verjagen
de laatste restjes kou. Zwellend zaad kleurt
de akkers en het meerkoetpaar vecht met
brutale nijlganzen om de beste plek voor
hun broedsel. De lokkende geur van de mei-
doorn hangt rond.

Het voorspel van kleur en geur wakkert
verlangen aan naar glooiende heuvels
van hartstocht waar strelende vingers
de rivierbedding volgen die leidt naar
de verten en dan zachtjes na deinen
op azuurblauwe golven.

Je ruikt de beloftes nu de lucht zwanger
is van positieve vibratie.

Nog geen plaats of tijd

Dit is haar thuis maar ze voelt zich een toneelspeler
in een bijrol. De zucht om af te haken brandt in haar lijf.

Alles heeft ze wel in kaart gebracht.

Zoals de haven waar schepen in vallend avondlicht
voor anker gaan. De wind brengt de geluiden van de
opvarenden tot onder haar raam. Ze zou zich er mee
willen mengen.

Of een vogel zijn en zwevend op de wind verdwijnen.

En zo wacht ze: op wat ze nog geen naam heeft kunnen
geven en geen plaats of tijd.

Naar een schilderij van Salvador Dali
muchacha en la ventana 1925

Hoogtijdagen

De tantes, ze kwamen helemaal uit Amsterdam bekeek
je met ontzag. De rechte stoelen waarop ze zaten leken wel
een troon. De magere lijven gehuld in te ruime bontjassen
en met vingers vol glitter waren het pronkende pauwen de
vroegere winkelmeisjes van de Bonneterie.

Niet iedereen had het zelfde aanzien. Mijn moeder verdroeg
slecht het onderhuids venijn, zij droeg alsmaar koffie aan.
De jaren gingen, de hoogtijdagen werden minder, de tantes
hadden niets meer om het lijf het pronken was hun vergaan.

Mijn moeder kreeg haar eigen hoogtijdag. Op een dag lag er
een juweliersdoosje op haar tafel. Op roze fluweel lag een klein
gouden uurwerkje. Sprakeloos was ze en jaren heeft het haar
extra allure gegeven.

Mijn moeder is niet meer, maar het uurwerkje geschatte waarde
-honderdvijfenzeventig euro- is nu een kostbaar kleinood.

Vliegers alias Rembrandt

Hij leefde vol vuur zijn levens. Vaak was hij een kip maar
ook een indiaan. Gekleed in een fladderende bontjas met rood
fluwelen baret en pauwenveer was hij Rembrandt. Eerlijk gepikte
werken uit de containers van de kunstakademie maakte hij zich
met enkele penseelstreken eigen.

Hij was een vrolijke gebruiker, ik een beste vriendin
vaak zei ik: je gaat nog eens dood!
Hij lachte dan schaterend of kakelde luid, sloeg zich
op zijn magere borst en zei: ikke niet hoor!

Nu ligt hij in deze smalle ruimte zijn pokerface
staart in het niets. Het konijn is er ook, heeft zich
brutaal op het dode veulen gelegd. Hoe dan ook
de voeten blijven warm.

Penselen en verf sieren de boeketten.
Zou hij zijn advocaatje mét wel hebben gehad
want zonder de wellust van het lepelen.

Dan gaat hij:
ikke niet hoor!

Ontheemd

Wijs mij de weg nu ik niet meer weet
hoe ik gaan moet nu tot op het bot mij mijn
waardigheid ontnomen is hoe kan ik nog zeggen
hoe mijn voelen is als het spreekgestoelte
niet meer te beklimmen valt

ach laat mij rusten voor wat ik nog waard ben
maar raak niet mijn diepste binnenste

hoe ik mij dan zal losrukken

maar slaan zal ik.

 

De terp van Leidschenveen

Als een parel oplichtend in de zon.
Zo zag ik je staan, boven op je grasgroene
heuvel. Je kleine  torenspits strak getekend
tegen fel blauwe lucht.

Een smal pad leidt nieuwsgierigen
naar boven. Maar je deur blijft eeuwig
dicht. Binnenin geen woord van God,
devoot gezang of gebeden.

Wind en niets ben je, een schijngestalte
zonder ziel in een stadse vinexwijk.

Metafoor van onze tijd.

————————————————————-

Moet ik nog uitleggen dat het
maar een droom is

dat ik geen grensbewaker wil
zijn van mensen die mij al dan
niet gewillig volgen, geen
bewaker van andermans fouten
en gebreken maar soms gewoon
wil vliegen, los van de gebaande
route gaan

in de morgen herpak ik mij.

 

Een beetje klagen is geen zonde.

Soms is er dat gevoel bij het wakker
worden denken dat je jong bent en de
wereld aan je voeten ligt maar dat
de spiegel ongenadig je ochtendgloren
aan flarden slaat.

Niks geen stoot van een wijf maar een
lijf in verval dat vraagt om gestut en
geplamuurd te worden. Maar er zijn
veren om al het sleetse te verhullen.

En vergeet niet ‘ La vie est belle’ voor de
verleiding want het vuur is nog niet
gedoofd. De toekomst is vandaag alles
kun je er nog van maken zolang het
duren kan.

 

 

Jaagpad

Laaghangende mistbanken hangen boven mijn
schouders. Bomen zwaar van vocht laten hun
sporen na. Schepen met wit licht en misthoorns
doorklieven het klotsende water.

Krijsend verlaten kraaien hun nest.

Op aarzelende voeten ga ik verder. De
verlaten riem van een hond biedt geen steun.

Op de dijk doemt een vreemd wezen op
een opwaaiend gewaad kan borsten en
billen niet verhullen.
Haar als een wuivende wolk  siert een gezicht
dat niet kan zien. Het houdt de armen
beschermend gevouwen.

Het is niet de kilte die mij doet huiveren.

De misthoorns met hun klagend geluid
doen de ochtend zwijgen.

 

————————————————————————–

De natuur toont zich in blije kleuren
tere blaadjes en knopjes openen zich schuchter.
De natuur geeft geen krimp.

Toch is niets meer hetzelfde. Losgeslagen zijn we
als verloren schepen op ruwe zee. Noodklokken luiden.
Er vallen doden, niet meer in een hand te houden.

Radio en TV bepalen het ritme van de dag. Heren in
blauwe pakken met gestrikte dassen vertellen wat wel
en niet. We hangen aan hun lippen.
Buitenaardse wezens blijken dokters en zusters ze
zwoegen dag en nacht.

Huizen worden kantoren en leslokalen. Mensen
ontpoppen zich tot hamsteraars. Voedselbanken
vallen stil. De eigen vesting zwaar bewaakt, niemand
komt er in.

Er wordt gezongen, gebeden en geklapt. Kinderen
speuren naar beren achter de ramen. Iets groots komt
op gang.

Zakken vol saamhorigheid aangesjouwd.

 

 

Gevangenen

Daar heb je ze weer de directeur en zijn helper
met hun rijdende muziekdoos.

Zullen ze echt denken dat het krakende getetter
ons onze vrijheid, het jagen op de zwakkere, die af-
gedwaald was van de kudde kan doen vergeten.
Of de avonden, voldaan rustend in het gras bij laag-
hangende zon met het ruisen van de wind om de oren
en dichtbij de warmte van onze wijfjes.

Ons leven.

De rijdende muziekdoos speelt
de directeur en zijn helper wachten
maar wij hebben geduld
niemand laat ons dansen.

 

 

——————————————————————————

Als het leger verslagen de wapens heeft
neergelegd, en de rebellen zijn afgedropen

loopt ergens straks een wekker af die tijd
komt zeker, is de taart te droog voor benige
kaken, hangt een vergeelde en gescheurde
bruidsjurk verlaten aan een knaapje en oude
gebleekte foto’s wachten in grootmoeders
trommel

kijk toch die jonge monden.

 

 

Brief van een lichtmatroos

Er werd weleens over gesproken maar dat het zo snel-
Toen het voorjaar werd heb ik nog je blanke glanzende
lijf opgewreven. Ik wist niet dat het de laatste keer was.

Nu ben je ergens anders en resten slechts herinneringen.
Hoe ik in het donker met je mee wiegde op het deinen
van het kabbelende water. Of als de wind aanwakkerde
en het knarsen en schuren van de lijnen mij wakker hield.

Nooit meer praten met de vuurtorenman of zwaaien
naar de brugwachter.

Mijn vrijheidsgevoel was groot en mijn borst zwol op
als we weer eens de sluisdeuren passeerden en de zilte
lucht en het grote water ons omringden en de zeilen
waren gehesen.

Jagers werden we dan de kleine stipjes in de verte waren
onze prooi. Je was zo snel als een hinde het water joeg
onder ons voort. Soms voer een vermoeide vogel een tijdje
met ons mee.

Kleine rampen waren er ook:
de fok liep vast,
jij liep vast,
motor kapot,
dwars in de sluis, dat was wel een dingetje
bijna aanvaring in de sluis, en nog veel meer
soms de golven te hoog en de wind te hard
maar op jou konden we bouwen.

Nu lig je ergens onder de rook van een stad. Nooit geen
zout water meer onder je kiel of vechten met de wind
en duiken in de golven.

Houzee makker, houd moed.

 

Zonder adieu

Zomaar is hij opgestapt
de man die alles en niets
van het leven wist.

Gedijde niet meer
vroeg al de weg kwijt.

Weinigen staan aan zijn graf
waar zacht Onze Vader klinkt
hoewel hij er zelf niet omgaf.

 

Boterdiep

Het is een mooie zomerdag. De straat trilt onder
de zon. De oorlog heeft zijn sporen aan de huizen
nagelaten.

Met regelmaat wordt de stilte doorbroken door
de bel van de stadstram die piepend en krakend
de hoek van de straat omkomt.

De geur van gebrande bonen hangt tussen
de huizen. De schoenmaker heeft zijn deuren
open je hoort hem fluiten en hameren verderop
plakt de fietsenmaker zingend zijn banden.

Elke dag aan het eind van de middag rennen
kinderen naar de hoek van de straat en wachten.
Er naderen drie mannen hun laarzen klikklakken
ze dragen een uniform.

Het opgewonden groepje roept: choklat choklat
ze steken de handen uit. De mannen strelen
hier en daar een hoofd en leggen in elke hand
een stukje chocola.

Ze verdwijnen om de hoek. Nagekeken door de
kinderen die ondertussen zorgvuldig het stukje
chocola laten smelten in hun begerige monden.

 

Kindergraf

Regen en mist maken van het kleine kerkhof
geen lustoord de dood lijkt voelbaar aanwezig.
De oude bomen schudden hun takken leeg
in de kraag van mijn jas. Vaag weerkaatst
in het water van een plas de knoestige eik.

De graven zijn verzakt en hangen vermoeid
tegen elkander de lagen mos maken de namen
onleesbaar. Hier en daar een bloempot
met verdorde plant ooit door een zorgzame
hand neergezet.

Vale kabouters houden kleumend de wacht
vlammend rode bessen van potten met bergthee
kunnen hier het gevoel van God los te zijn niet
verhullen net als de kleine engel op het kindergraf.

 

 

 

Vader

Meestal denk ik aan hem liggend in een soort kist
touwtje met label om zijn grote teen met naam
en leeftijd. Het zal gedroomd zijn.

Een kaart maakte melding van een vader die was dood
gegaan. Met vrome tekst over voetstappen in het zand
waarvan niemand wist. Studenten mochten hem wel
benaderen, ook zagen en snijden. Hebben ze zijn harnas
kunnen breken en wat is er met zijn hart gebeurd,
zijn er draadjes genegenheid gevonden?

Hij was lang mijn vader, ligt nu op alfabet gerubriceerd
voor restjes liefde zal ik moeten zoeken onder A.

 

 

 

 

 

 

Luchtvogel

Horizon

Horizon

horizon
Een vogel

Een
Vogel
lucht

LUCHT

Een vogel.

 

 

zonder spiegel

Net als jij zou ik met armen als zeilen
in het donker op gevoel door de lege
straten willen scheren.

Weg met onzekerheid en ijdel gedoe
niet weten van wie of wat en dan later
blindelings terugkeren naar waar ik niet
ben weggegaan en ondersteboven
de dromen laten stromen en jij:

jij slaapt.

 

1000 dichtersmarathon

Op het net werd het aangekondigd, heel aantrekkelijk
in een fraai lettertype en omdat een fraai lettertype
veel met je kan doen , ging ik mij aanmelden.
Ik kreeg verheugde reacties van Fleur en Hidde.

Ze waren blij dat ik van mij liet horen, we waren
net echte vrienden. Regelmatig kreeg ik een mailtje
zodat ik ze niet zou vergeten.

De grote dag  brak aan, het was gek genoeg in een
boekwinkel waarvan de eigenaar niet om poëzie gaf.
Hij liet je bundel nooit toe in zijn schappen, zo ging
allang het gerucht.

Iedereen die zich een dichter voelde mocht meedoen.
Mooie en minder mooie gedichten kwamen voorbij.
Het stadse rumoer dat binnendrong door open deuren
maakte dat poëtische zinnen wegdreven richting stad.

Er was ook een mooie poster met 1000 namen, mijn naam
stond er ook zag ik thuis, na enig zoeken.

_________________________________________

 

Vannacht moest ik het hoofd boven water houden
het gezicht van mijn vader dreef voorbij. Het land
stroomde over, de grond scheurde open.

Zaad werd door weer en wind weggespoeld. Ik denk
dat hij dood is, het weten sluimert ondergronds.

Eigenlijk weet ik het zeker, het is het gemak waarmee
ik het opschrijf – de grond is te nat om te ploegen
naar zekerheid.

____________________________________________

 

Tweeduister, drie schimmige lichtvoetige
figuurtjes, bewogen zich langzaam voort
zo te zien waren het kinderen. Ze hadden
geen gezichtjes. In hun kielzog drie katten.

Waren ze de ouders ontvlucht?
Ik kon het niet verdragen, moest ze redden
maar hoe ik ook greep ze vielen als poeder
door mijn handen.

Mismoedig trok ik mij terug,  veerde op, want
daar waren ze weer. Verbluft  keek ik toe hoe
ze zich samen met de katten  stortten op een reus-
achtige bruine muis die het lijdzaam verdroeg.

Ik wilde gillen, maar veel geluid kwam er niet
de kater van het huis keek verbaasd op mij neer.

 

Toeschouwer

Het is een gure dag, de wind blaast om
de hoeken van het treinstation. Haastige
mensen, diep weggedoken in de kragen
van hun jassen spoeden zich voort.

Bij spoor 9 wachten reizigers op de trein
die ze naar huis, een date of misschien
een oude moeder gaat brengen. Niemand die
het weet. Ze houden de kragen hoog op.

Het lijkt wel stuivertje wisselen, we komen
en gaan. Reizigers zijn we. Een bonte verzameling
wachtend bij sporen van treinstations  waar vrijwel
niemand bekend is.

 

_______________________________________________________

 

Ik word wakker van een onbekend geluid
In een reflex zit ik op de rand van het bed
mijn voeten hou ik hoog boven de koude vloer.

Verward van het onverwachte, bedenk ik dat
ik mij verslapen heb en godsamme ook nog jarig
hoorde ik nou de deurbel, een eerste bezoeker?

Mijn rode kater ligt lui opgerold op het voeteneind
niks niet jarig of verslapen. Regen klettert tegen
de ramen, het bed nog warm, ik heb nog een uurtje.

 

Stad

Komt het door het donkere klotsende water
waarin dolfijnen zwemmen en vaak onverwacht
zich tonen, waardoor mijn hart een sprongetje maakt.
Of zijn het de geluiden en de geuren, die door
de kieren van de huizen ontsnappen.
De tram, die knarsend en piepend zich een weg
baant door de stad, volgepropt met zwijgende
mensen. Of de katten die zich koesteren in de zon
aan de oevers van de Gouden Hoorn.
Maar vooral de vibratie die er hangt, het sensuele.
Blijf toch alsjeblieft zoals ik je achterliet.

Ergens in deze stad met al haar schoonheid kijken
ogen met zachte blikken, ze volgen, verklaren veel.
En altijd nauwelijks merkbaar, het heimwee
dat zachtjes aan mij knaagt.